Holtwick jeneverbesheide
De jeneverbesheide aan de rand van de Hohe Mark is een natuurreservaat met indrukwekkend gegroeide jeneverbesstruiken. Het gebied bestaat uit een oude, aaneengesloten jeneverbesstruik die nauw verweven is met resten van dwergstruikheide en eiken-berkenbos.
Het ligt aan de voet van een droge vallei die, net als veel andere droge valleien in de omgeving, is ontstaan en gevormd tijdens de ijstijden. Dit verklaart ook waarom er tot 20 meter hoogteverschil is in de heide, die slechts 6 hectare groot is.
De dicht opeengepakte jeneverbesbomen met hun enorme verscheidenheid aan vormen en hoogtes zijn ongetwijfeld kenmerkend voor het gebied. Hier en daar verspreid staan kleinere stukjes brem en klokjesheide. Ze vormen een ideale zonnige plek voor de warmteminnende zandhagedis en langzame worm. Beide blijven echter vaak verborgen voor bezoekers van het gebied. Het gezang van de geelgors is te horen vanuit sommige van de oude eikenbomen en vele andere vogelsoorten zijn hier te vinden.
Op de informatieborden langs het natuurpad kun je meer te weten komen over de geschiedenis van dit landschap. Net als veel andere heidevelden in de omgeving (bijvoorbeeld de Westruper Heide) is de Holtwicker Wacholderheide het resultaat van eeuwenlang gemeenschappelijk landgebruik.
Het verbouwen van bepaalde bossen en velden, de zogenaamde "Marken", was het recht van het algemene publiek. Maar het ongecontroleerde en overmatige gebruik van de bossen door houtkap, bosbegrazing en verspreid gebruik liet zijn sporen na: de bossen werden dunner, de jonge aanwas bleef uit en de bodem lekte uit. Slechts enkele specialisten konden hier nog groeien: de heideplanten.
Er ontstond een landschap van jeneverbes, bremheide en klokjesheide . Nu vormden uitgestrekte, boomloze heidegebieden de basis van het leven voor de arme bevolking, de heideboeren: stalstrooisel (ter vervanging van stro) en meststof werden verkregen uit heideplaggen. In de winter werd heidehooi gebruikt als voer voor de schapen. In de zomer mocht de schaapskudde op de heide grazen. De jeneverbes werd echter door de schapen geminacht vanwege zijn bittere smaak en groeide op sommige plaatsen dicht opeen als onkruid voor het grazen, zoals de Holtwick jeneverbesheide.
Tegen het midden van de 19e eeuw kwam er echter een einde aan de heide. De gemeenschappelijke grond werd geleidelijk geprivatiseerd en de uitvinding van kunstmest betekende dat steeds meer heide voor akkerbouw kon worden gebruikt. Ploegbemesting was overbodig geworden en de behoefte aan stalstrooisel kon nu worden gedekt door het stro dat tijdens de graanteelt werd geproduceerd. Andere voormalige heidegebieden werden gebruikt als grasland of bebost, vooral met snelgroeiende naaldbomen zoals de grove den voor de mijnbouw in het Ruhrgebied. Als gevolg hiervan nam het aandeel heide snel af. Slechts enkele restanten van de vroeger uitgestrekte heide konden nog onder bescherming worden geplaatst voordat ook zij plaats moesten maken voor land- of bosbouw.
Sinds 1936 is ook de Holtwicker Wacholderheide een natuurreservaat, en niet alleen omdat het als cultuurhistorisch monument behouden moet blijven. In feite vinden de ooit veel voorkomende flora en fauna die typisch zijn voor de heide hier nog steeds een laatste habitat.